Verhalen van een
Je was ongeveer 85 jaar. Opgenomen in het ziekenhuis met uitdrogingsverschijnselen. Je dunne huidje was zo rimpelig dat ik je haast niet durfde te wassen. Je was erg suf en nauwelijks aanspreekbaar. Je lag er wel heel rustig en vredig bij. We sloten een infuus met vocht aan. Eten wilde je niet of daar had je de kracht niet voor. Je familie twijfelde of je een sonde moest krijgen als je niet zelf ging eten. Zij hadden dit eigenlijk nooit met je besproken. Ik zag de last die hierdoor op hun schouders lag. Wat zou jij willen? Ze konden het nu niet vragen. Je keek soms alleen maar even op als we je aanspraken maar verder zei je niets. Zij moesten nu beslissen of je voeding moest krijgen zodat je er misschien wel weer bovenop zou komen of niet zodat je misschien spoedig zou overlijden. De volgende dag werd je al wat meer helder. Je had dorst en ik gaf je een paar slokjes water. In de loop van de dag gaf jouw knorrende maag aan dat je wat wilde eten. Ook dat ging goed. Jouw familie was blij en opgelucht. Het vochtinfuus had gelukkig voorkomen dat zij over jouw leven moesten beslissen. Maar jij leek helemaal niet blij. Je accepteerde de zorg en zei dank je wel, maar verder zag je er zo verdrietig uit. Je leek er niet over te willen praten. In de loop van de week knapte je wat op. Er werd alweer gedacht aan je ontslag. Toen ik na een paar dagen weer bij je kwam was je weer zo goed opgeknapt dat je kleine stapjes kon maken van het bed in de stoel. Ik wilde je uit bed helpen maar ik zag zo'n intens verdrietig trekje om je mond dat ik alleen je hand pakte en naast je bed ging zitten. Zachtjes begon je te praten. Tranen rolden over je wangen. Je gaf eindelijk aan waar je de hele tijd al zo mee worstelde. Je durfde het bijna niet te zeggen. Je vertelde mij dat je je hele leven al in God had geloofd. Dat jouw geloof je altijd had gesteund in de moeilijke periodes in je leven. En je was bereid om te gaan. Je was klaar met het leven. Je wilde graag bij God zijn, waar jij zo in geloofde. Je verlangde er naar. En eigenlijk was je met je laatste reis bezig. En nu worstelde jij met een schuldgevoel. Want mocht je wel uitzien naar de dood? En was God nu niet boos omdat je er zo naar had verlangd om afscheid te nemen van dit aardse leven? Je drukte mij op mijn hart dat ik je kinderen hier niets over mocht vertellen. Mijn hart ging zo naar je uit op dat moment. Hoe kan iemand in vredesnaam boos op je zijn als je zo liefhebt als jij en voor altijd bij Diegene wil zijn? Ik mocht je bemoedigen en opbeuren door te zeggen dat ik zeker weet dat God niet boos op je was. Dat Paulus uit de bijbel óók verlangde naar de hemel terwijl hij toch nog een tijdje op aarde moest blijven. Ik zag de glimlach terugkeren in je ogen en langzaam ontspande je weer. Een paar dagen later werd je opgehaald door je zoon om naar het verpleeghuis te gaan waar je weer op krachten zou kunnen komen. Die dag stond ik op een ander stukje van de afdeling maar ik kwam je tegen op de gang terwijl je zoon de rolstoel met jouw erin voortduwde. We zeiden elkaar gedag. Je pakte mijn hand met allebei je rimpelige dunne handen krachtig vast en keek me even diep in de ogen. Je lippen vormden een zacht: "Dank je wel" Met ontroering keek ik je na, vol dankbaarheid, dat je het leven weer in kon gaan met vrede in je hart terwijl je er eigenlijk al afscheid van had genomen. Ik zal je nooit vergeten!
3 Reacties
Je kwam zomaar onze afdeling binnen, ongevraagd en ongepland. Je was eerder al aangekondigd als een mogelijke CVA infarct patiënt wat voor ons betekende dat we zo snel mogelijk met alle benodigde spullen zoals infuuspompen en medicatie naar de CT moesten lopen waar de neuroloog al was aangekomen. Je familie zat op de gang te wachten. Angst en onzekerheid straalden er uit hun ogen en dat werd er niet beter op toen ze ons met een ziekenhuisbed vol toeters en bellen langs zagen komen. Ik liep de CT ruimte binnen waar de arts net bezig was de scans van je hoofd te bekijken. Het zag er niet goed uit, het was geen herseninfarct maar een flinke hersenbloeding. Je keek me alleen maar aan toen ik bij je kwam om je van de CT tafel af te helpen in ons bed. Je was niet in staat om te communiceren. Toch zag ik iets schitteren in je ogen, al was het minuscuul, toen ik je zei dat je hele familie in de gang stond te wachten.
We liepen terug naar de afdeling waar inmiddels een kamertje voor je was vrijgemaakt waar je rust om je heen zou hebben, zonder al te veel prikkels. De eerste 24 uur zouden kritiek voor je zijn, onzekerheid voor jou en je familie welke kant het op zou gaan. De arts nam je vrouw en 3 volwassen kinderen mee naar een aparte ruimte om ze te vertellen hoe kritiek je situatie was. Ik zat er bij en huilde in mijn hart mee met je oudste zoon die radeloos zijn vuisten balden toen hij zich realiseerde wat er eigenlijk was gebeurd en hoe fragiel jouw situatie op dat moment was. Je vrouw was uiterlijk rustig en beheerst, alsof ze sterk voor allemaal wilde zijn, voor je kinderen, voor jou. Maar ik zag de angst in haar ogen en haar trillende handen toen ze je dochter wilde troosten. Het sprankje hoop wat de arts hen toch nog gaf wanneer jij de eerste 24 uur zou doorkomen zorgde ervoor dat er een energiegolf door de ruimte ging. Ze spraken over je, je kinderen en je vrouw, hoe sterk jij altijd was. Dat je nooit ziek bent geweest en dat je de vorige dag nog de slaapkamer voor je allereerste kleinkind hebt staan schilderen bij je zoon. Je gaat opa worden! Toen ik je kamer weer binnenkwam lag je nog steeds op dezelfde manier zoals ik je had achtergelaten. Je ogen waren gesloten, je mond een rechte streep alsof je al je krachten verzamelde voor een zware strijd. Alsof je zei: ik geef niet op. Je vrouw stond naast je bed en fluisterde je naam in je oor. Je ogen gingen open en ik zag herkenning. Praten kon je niet en bewegen evenmin. Maar je ogen zeiden genoeg. Je vrouw pakte je hand en hield die stevig vast. Je hield je ogen een tijd op haar gericht totdat je ze weer sloot. Alsof je het niet kon verdragen, haar angst en verdriet, omdat je het zelf allemaal nauwelijks kon bevatten. Terwijl je familie even naar huis was om spullen voor je te halen verzorgde ik je voor de nacht. Ik wiste het zweet van je voorhoofd en maakte je lippen vochtig met een washandje. Ondertussen praatte ik zachtjes met je ondanks dat je je ogen weer gesloten hield. Ik zei je dat je zo'n prachtig gezin had en dat ik de liefde die zij hebben in hun hart voor jou heb gevoeld die dag. Ik streek je laken nog even glad en voordat ik het licht wilde dimmen zag ik een traan uit je ooghoek rollen. Voorzichtig droogde ik je wang en had geen woorden om je te troosten. Hoe zou ik mij ooit in kunnen leven in jouw situatie. Een gezonde, levenslustige man, met een liefdevol gezin en een fijn leven nu in een ziekenhuisbed, lamgeslagen, de toekomst onzeker. Je vrouw was inmiddels weer terug en legde je spullen in het nachtkastje. Jullie hadden even een moment samen, zonder de kinderen. Toen zij bij je vandaan kwam om je te laten slapen dronken we samen een kopje thee. Even zonder haar familie voor wie ze sterk wilde zijn kwamen de tranen. Ze liet ze gaan, onbeheerst en intens kwam al het verdriet en de angst van deze dag eruit. Ik had geen woorden, heb alleen een arm om je vrouw heengeslagen om haar te laten weten dat ik er voor haar wilde zijn. Voordat ze ging slapen in de familiekamer wilde ze nog even bij je kijken. Samen liepen we je kamer binnen. Je ogen waren dicht en je ademde heel rustig. Ze pakte nog even je hand en drukte er een kus op. Het leek alsof je lippen iets bewogen, alsof er vaag een glimlach om je mond lag. Het gaf ons hoop. Vandaag was bijna voorbij. Je was er nog en je toestand was slecht, maar wel stabiel gebleven. Nu was er nog hoop. Wat deze hoop precies inhield wisten we niet. Hoeveel schade je brein had opgelopen was nog onbekend. Terwijl ik je bedlamp uitdeed steeg er een gebed op uit mijn hart met de vurige wens dat je je geborgen zou voelen deze nacht, wat er ook zou gebeuren. ------------------------------------------------------ "Langzaam groeit het omhoog, tegen beter weten in. Mateloos sterk groeit het tussen angst en onrust , die als zware keien liggen opgestapeld, alsof het echt onmogelijk is. Maar toch groeit ze gestaag, zo sterk en vastberaden groeit zij verder, totdat het sprankje hoop bloeit en tot zekerheid is uitgegroeid." Het was zo'n nacht waarvan je dacht: "Die gaat vast heel snel voorbij" En dat was ook zo.
We zaten in de teampost als collega's om wat te eten en te drinken. Even rust voor de zusters. Tot we een stem hoorden roepen: "Kan iemand mij helpen?" We stonden vlug op om te kijken wat er aan de hand was. Een patiënt wilde geholpen worden, maar was een beetje in de war, de bel om de verpleging op te roepen hing werkeloos naast hem. Het was niet in hem opgekomen om daar gebruik van te maken en dan roep je gewoon, want dat heeft ook resultaat. Nog beter zelfs, want nu stonden er een aantal verpleegkundigen om hem heen. Ik lachte naar hem: "Meneer, dat doet u goed, zo midden in de nacht, nu heeft u vijf vrouwen om uw bed staan." Hij grijnsde van oor tot oor. Samen met een collega bleef ik achter om meneer te helpen. We legden hem goed in bed en ondertussen testten we zijn cognitie. "Weet u nog waar u bent?" Hij keek ons vragend aan: "Thuis toch?" Toen wij hem vertelden dat hij in het ziekenhuis lag vroeg hij "En waarom lig ik dan in het ziekenhuis? " "U heeft een beroerte gehad" legden wij uit. Verschrikt keek hij ons aan, terwijl hij van verbazing zijn handen achter zijn hoofd vouwde. "Ach nee toch, dat meen je niet! Gisteren óók al!" Het was inmiddels mijn derde nacht. Alles liep op rolletjes, de rondes liepen gesmeerd. De mensen lagen lekker te slapen en af en toe moest er eens iemand naar het toilet waar ik dan ook alle tijd voor had. Om een uur of 3 werd meneer van S wakker. Opgenomen op de afdeling met cognitieve klachten, oorzaak nog onbekend. Ik kwam hem tegen, op de gang, zijn haren alle kanten op. Ik begroette hem en vroeg of ik wat voor hem kon doen. "Nou" zei hij, "ik wil weg, naar huis"
"Maar weet u wel hoe laat het is?" vroeg ik hem. "Nee, maar maakt dat uit? " zei hij. "Nou, uw vrouw slaapt dus die zal wel schrikken als u ineens voor de deur staat" probeerde ik. "Ik denk dat ze heel blij is dat ik thuis ben, ze zal niet weten waar ik blijf! " Aan het begin van mijn dienst had ik zijn anamnese doorgelezen. Het ging al langer niet goed thuis, allerlei kleine ongelukjes gebeurde er in huis omdat hij zo vergeetachtig werd. Zijn vrouw wist er geen raad meer mee, zodoende werd meneer opgenomen om er achter te komen waar de verandering in zijn gedrag vandaan kwam. En nu had ik dus een probleem, hij wilde naar huis, maar dat was niet verstandig en al helemaal niet midden in de nacht. Mijn brein draaide op topsnelheid, hoe ga ik dit oplossen? Ik probeerde van alles, aanbieden van een kopje thee, even samen een rondje lopen en dan weer slapen. Niets hielp, hij wilde weg en was niet om te praten. Ik pakte hem bij de arm om te proberen of ik hem terug naar zijn kamer kon krijgen en dat was het moment waarop meneer dacht: ik ga geen stap meer zetten, ik wil naar huis en als je me niet begrijpt ga ik hier wel op de gang liggen. En dat deed hij dus. Doodleuk ging hij op de grond liggen. Hij moest gedacht hebben: daar kan jij, klein zustertje, niets mee beginnen...ik ben 90 kilo! Oké, welke opties had ik? Nog een hele discussie voeren op de gang was niet slim, de andere patiënten sliepen allemaal té lekker. Mijn collega's halen en hem onder dwang naar zijn kamer brengen leek me ook niet zo geslaagd. De beveiliging bellen? Nee, hij was echt niet agressief of zo. Ik had maar één optie, in mijn beleving. Ik liep naar zijn kamer en haalde zijn kussen en zijn deken. Toen ik terug kwam keek hij net met een half oog waar ik bleef. Hij vertrouwde de boel niet helemaal geloof ik. Ik bood hem zijn kussen en deken aan. "Het is veel te koud om zo op de gang te liggen, hier, dan ligt u in elk geval wat lekkerder. Ik kan alleen niet garanderen dat er over een paar uur geen ontbijt-kar over u heen rijdt omdat u zo op de gang ligt" Dat was het toverwoord! Meneer stond zuchtend op, pakte zijn deken en kussen en liep zijn kamer weer binnen. "Ik heb honger zuster, mag ik ontbijten? " "Natuurlijk" zei ik, terwijl ik zijn kussen en deken weer op bed legde, "wat wilt u eten? Dan ga ik dat voor u regelen! " Ik liep naar de keuken en maakte om 3:30 een leuk bordje voor hem op met een boterham met kaas en een kopje thee. Toen ik zijn kamer weer binnenkwam hoorde ik hem zachtjes snurken. Alleen zijn wilde grijze haren kwamen net boven de dekens uit. Glimlachend knipte ik zijn bedlampje uit en begon in de teampost aan mijn (zijn) ontbijt:) Met een vrolijk goedemorgen kwam ik haar appartement binnen. Het bleef stil. Ik keek om het hoekje van de slaapkamer en daar zat ze, in vol ornaat, haar dikke grijze lange krulhaar te borstelen in haar bont gekleurde ochtendjas. Het haar lag als een krans om haar hoofd, haar oren verstopt tussen haar lokken. Ze lachte toen ze me zag. "Ik heb je helemaal niet binnen horen komen?" "Zal ik u helpen met douchen? " vroeg ik terwijl ik de gordijnen opentrok. Er kwam geen reactie. Ik herhaalde mijn vraag nog een keer, maar dan wat harder. "Wat zeg je kind? " Verbaasd keek ik op. Gisteren hoorde ze nog alles en nu leek er iets goed mis. Mijn hersenen waren flink aan het kraken terwijl ik de termen over klinisch redeneren die we net op school hadden behandeld de revue liet passeren in mijn gedachten. Misschien gewoon een oorontsteking? Ze zag er alleen verre van ziek uit. Ik liep even de gang op om de verpleegkundige te bellen. Hier zou ik punten mee kunnen scoren als leerling. Ik vertelde aan de telefoon hoe ik mevrouw vanmorgen aantrof. Ze beloofde zo snel mogelijk te komen. Ik liep weer terug naar de slaapkamer waar mevrouw nog steeds voor de spiegel haar haren zat te borstelen. Toen ik achter haar stond vroeg ik, vrij hard: "Heeft u ook oorpijn?" In de spiegel kon mevrouw zien dat ik mijn mond bewoog, ze fronste haar wenkbrauwen. "Sorry, zei je iets? O wacht...." Mevrouw groef met haar handen tussen het haar en haalde een propje uit haar oor. "Er was zo'n herrie op straat vannacht dat ik er niet van kon slapen" Terwijl ze het propje openvouwde grinnikte ze: "Tja, ik kon geen oordoppen vinden dus vond deze kerstzakdoekjes in de la." en wees naar haar kaptafel waar een papieren zakdoekje lag met een paar missende stukjes. Mevrouw ontvouwde het oor van Rudolph het rendier en gooide het weg. "Wat zei je nou?" vroeg mevrouw, "Ik denk dat ik je nu veel beter kan horen." Ik moest lachen én mijn wangen werden een tikkeltje roder toen de verpleegkundige binnenkwam terwijl mevrouw net het tweede propje uit haar oren haalde. "Dat is dan de rode kerstbal" zei ik schaapachtig, wijzend naar het ontbrekende stukje op de kerstzakdoek. De verpleegkundige keek ons niet begrijpend aan. Tja....deze diagnose had ik niet in de boeken staan. We hebben er met z'n drieën in elk geval hartelijk om kunnen lachen. Ik had hem de hele avond al extra vertroeteld. Gewoon omdat het kon en er tijd voor was. Hij was al 82 en zat vol met verhalen. Eigenlijk was hij nog best fit voor zijn leeftijd en woonde nog altijd zelfstandig. Maar nu lag hij in het ziekenhuis en moest overal bij geholpen worden. Gelukkig was hij niet terneergeslagen. "Kind", zei hij, "Ik krijg meer bezoek dan thuis, ik blijf nog wel een poosje." Tijdens mijn laatste rondje vroeg ik: "Wat kan ik nog voor u doen?" Hij dacht even na en zei: "Wil je mijn gebeden doen?" Ik fronste mijn wenkbrauwen en zei, ietwat aarzelend: "Eh ja hoor, natuurlijk!" Even sloot ik mijn ogen om vliegensvlug na te denken. Wat zou hij willen? Het onze Vader? Een stukje uit de Koran? Een Rooms Katholiek versje? Toen ik mijn ogen weer open deed lag zijn bovengebit op het nachtkastje en was hij net bezig om zijn ondergebit te verwijderen. "In het laatje ligt de tandpasta" murmelde het oude baasje met zijn tandeloze mond. Ach ja natuurlijk! Een bovengebit en een ondergebit samen maakt twee gebeden, logisch! Het was een drukke dienst in het verpleeghuis waar ik werkte. Piepers gingen af en aan. We liepen de benen onder ons lijf vandaan om iedereen te kunnen helpen. Aan het eind van de avond was ik bij een mevrouw die intensieve zorg nodig had, het was mijn laatste cliënt. Vast besloten was ik om haar uitgebreid te helpen en niet de zorg af te raffelen omdat mijn tijd er bijna op zat. Gemoedelijk babbelden we samen terwijl zij de zorg kreeg die ze nodig had. Ondertussen vertelde mevrouw dat ze het moeilijk vond dat ze inmiddels zo afhankelijk was geworden. Zelfs bij de toiletgang had ze hulp nodig.
Toen de zorg bijna klaar was en mevrouw heerlijk in haar bed lag pakte ze mijn hand en keek me aan: "Jij werkt zeker nog niet zo lang in de zorg?" Verbaasd keek ik haar aan. "Ja" vervolgde ze "Jij bent zo aardig" Perplex ging ik op een stoel naast haar bed zitten, te verbouwereerd om iets te zeggen. "De mensen die lang in de zorg werken worden knorrig en chagrijnig, vooral als het druk is" verzuchtte ze voordat ze de dekens tot net onder haar kin trok. Ik kneep even in haar hand om haar te laten merken hoezeer haar opmerking mij raakte. Vanaf dat moment maakte ik het besluit diep in mijn hart dat ik nooit, maar dan ook nóóit de mensen waar ik zorg voor draag het gevoel geef dat ik ze afsnauw omdat de werkdruk te hoog is. Echt waar, als de werkdruk ergens zo hoog gaat zijn dat het mij teveel wordt ga ik wel met stoelen en tafels gooien in de teampost, maar nóóit zal ik zomaar kribbig en chagrijnig tegen zorgvragers doen. Dat heb ik mijzelf plechtig beloofd die avond. Inmiddels werk ik meer dan 6 jaar in de zorg. De liefde die in mijn hart is gelegd brand nog steeds in mij. Het is de bron van mijn bestaan! En daarom kan ik het zorgen voor mensen volhouden. En dat wil ik nooit, maar dan ook nooit uit het oog verliezen! |
AuteurMijn naam is Erika. Hier op dit blog vind je mijn verhalen over mijn werk als verpleegkundige. Verhalen uit het hart geschreven. Archief
Juli 2018
|